Woekerpolisproces

Verjaring woekerpolis

Verjaring is een belangrijke civielrechtelijke rechtsfiguur. Het betreft het gegeven dat een dupeerde niet tot in de lengte der dagen de verantwoordelijke voor schade kan najagen. Dit komt voort uit een fundamenteel en een praktisch gegeven. Fundamenteel acht de wetgever het niet juist dat iemand letterlijk tientallen jaren kan worden lastig gevallen door iemand die pretendeert een vordering op hem of haar te hebben. Het geeft onrust als iemand meent iemand anders aansprakelijk te kunnen stellen maar deze of gene nimmer een gang naar de rechter maakt. Om die reden verjaren vorderingen in beginsel tussen de 2 en de 5 jaar na ontdekking en verjaren vorderingen in principe in ieder geval (ontdekt of niet) na twintig jaar na het ontstaan van de vordering.

Praktisch is dit ook van belang omdat bewijsvoering over zaken die zich tientallen jaren geleden hebben afgespeeld als zeer lastig worden ervaren. Schriftelijke bewijsstukken raken kwijt naar verloop van tijd, herinneringen vervagen en misverstanden ontstaan sneller als het jaren duurt voordat iemand voor de rechter wordt gedaagd. Iemand kan dus niet al te lang wachten met het instellen van een vordering tegen de gedaagde.

Dit geldt ook voor de woekerpolissenaffaire. De woekerpolisaffaire is een aantal jaren geleden aan het licht gekomen. Zo rond 2006 kwam voor het eerst echt aan het licht dat verzekeraars op grote schaal te hoge kosten in rekening hadden gebracht bij hun klanten. Vaak ging dit ook onduidelijk waardoor er ook vele verzwegen kosten waren. Nadat dit aan het licht kwam kwamen gedupeerden in actie. Dit is tevens van groot belang omdat verjaring ook roet in het eten kan gooien bij de gedupeerden. Binnen afzienbare tijd nadat gedupeerden in de wetenschap zijn gekomen moeten zij actie ondernemen. Indien zij dit niet doen zal de vordering verjaren. Dit houdt in dat de gedupeerden niet meer in rechten af kunnen dwingen dat zij gecompenseerd worden door de verzekeraars die de woekerpolissen aan hen hebben gesleten. Na het verjaren van de vordering ontstaat namelijk een natuurlijke verbintenis. Deze verbintenis kan op grond van artikel 6:3 van het Burgerlijk Wetboek wel worden nageleefd maar niet worden afgedwongen bij de rechter. Aangezien de kans niet zeer groot is dat verzekeraars uit eigen beweging hun klanten zullen compenseren voor de te hoge kosten is het niet aanbevelingswaardig om de vordering te laten verjaren. In tegenstelling, het in aan te bevelen om de verjaring van de vordering tegen te gaan. Dit heet stuiting. De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Doormiddel van het stuiten van een vordering verjaart een vordering in beginsel dus niet. Stuiting kan op grond van artikelen 3:317 en 3:319 van het Burgerlijk Wetboek. Hier is namelijk bepaald dat door stuiting van de verjaring van een rechtsvordering, anders dan door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen (…). De nieuwe verjaringstermijn is gelijk aan de oorspronkelijke, maar niet langer dan vijf jaren. Niettemin treedt de verjaring in geen geval op een eerder tijdstip in dan waarop ook de oorspronkelijke termijn zonder stuiting zou zijn verstreken.

Verder is van belang dat de rechter nooit ambtshalve – dat wil zeggen: uit eigen beweging en zonder dat partijen hierop hebben gewezen – mag toetsen of een vordering is verjaard. Dit is bepaald in artikel 3:322 van het Burgerlijk Wetboek. Verjaring moet om toegepast te kunnen worden door de rechter door een van de partijen naar voren worden gebracht tijdens het proces.